Mart Hoogkamer. Voor veel mensen is dat gewoon die sympathieke Hollandse zanger met een gouden strot die ‘Ik ga zwemmen’ tot een zomerse oorwurm maakte. Maar ineens zingt hij nu over Jezus. Niet als ‘dominee’, maar als levensliedzanger die terugblikt op zijn jeugd. En dat roept nogal wat reacties op.
“…ontwapenend eerlijk.”
De laatste weken is zijn nieuwe single ‘In de naam van Jezus’ flink besproken. Niet alleen in de seculiere media, maar ook op christelijke platforms en op de EO-site. De één vraagt zich oprecht af of het spottend bedoeld is, de ander vindt het juist ontwapenend eerlijk.
Als je naar het nummer luistert, hoor je een nostalgisch verhaal. Over met oma mee naar de kerk, zondagse kleren aan, als jochie in de kathedraal vol verwondering kijken wat daar allemaal gebeurt. Het refrein klinkt zoals het in de kerk vroeger klonk: ‘In de naam van Jezus, overwinnen wij’. Het is deels de versie van Opwekking 22, inclusief het “Amen” dat samen gezongen werd.
“…geloof als een soort morele wasstraat.”
Maar er zit ook een scheut ironie in. Zeker in het couplet waarin hij zingt:
“Er is een dunne lijn van wat goed is en wat slecht
Soms moet ik even biechten, want niemand is perfect
Er is altijd een man die vergeven kan
Dan loop ik uit de kerk en is alles spic en span”
Daar voel je het wringen. Het beeld van geloof als een soort morele wasstraat. Even biechten, alles weer schoon en we kunnen verder. En vervolgens het refrein dat zegt: “Het maakt niet uit wat je doet, want het komt allemaal wel goed.”
“Het is geen licence to sin.”
Ik snap wel dat sommigen daar over vallen. Dat zinnetje is een karikatuur van wat vergeving werkelijk is. Vergeving in de naam van Jezus is niet vrijblijvend of goedkoop. Het is geen licence to sin. Het is jammer dat die nuance hier ontbreekt. Want juist dáár zit de diepte van het geloof. In de genade die kostbaar is, omdat het Jezus alles kostte.
Maar maakt het lied daarmee spot? Is het godslasterlijk? Is dit een “ijdel gebruik van Gods naam” zoals het derde gebod verbiedt?
“Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat Hij niet vrijuit gaan.” Exodus 20:7
Ik vind van niet.
Nee, ik heb geen moeite met dit lied.
“…gelovigen die God voor hun eigen karretje spannen.”
“In de naam van Jezus.” Die woorden zijn mij dierbaar. Maar ze worden ook al eeuwen gezongen en uitgesproken, soms in geloof, soms gedachteloos. Soms zelfs misbruikt om eigen gelijk door te drukken. Het derde gebod gaat dáárover. Niet over een levensliedzanger die herinneringen ophaalt aan de kerk die hij kent van zijn jeugd. Het gaat over gelovigen die God voor hun eigen karretje spannen.
Het is een gebod tegen schijnheiligheid. Tegen vrome taal zonder hart. Tegen religieuze machtspelletjes en lege rituelen die Gods naam gebruiken om je zin te krijgen.
Mart Hoogkamer doet dat hier niet. Hij schildert een herkenbaar beeld. Hoe het kan voelen als kind in de kerk. Hoe je de mooie woorden leert, hoe je de rituelen uitvoert, maar tegelijk misschien niet snapt waar het echt om gaat.
“Elke zondagmiddag moest ik met m’n oma mee
Zondagse kleding aan, ik had toen nog geen idee.”
Wie eerlijk is herkent dat misschien. Ook in zijn eigen jeugd in de kerk.
“…een klein zaadje dat ooit is geplant…”
Ik geloof dat we als christenen beter kunnen luisteren dan veroordelen. Te snel schieten we in de kramp. Alsof we Gods naam met de vuisten gebald moeten verdedigen. Alsof Jezus het niet kan hebben dat iemand zijn naam zingt zonder dat wij het script vooraf mochten redigeren.
Maar Jezus kan wel tegen een stootje. En misschien horen we in zo’n lied juist iets van een zoektocht, een herinnering, een klein zaadje dat ooit is geplant en nooit helemaal weg is.
“…eerder eerlijk dan godslasterlijk.”
Ik denk dat het evangelie alleen maar ongeloofwaardig wordt als wij het bekrompen maken. Als wij zo bang zijn voor spot dat we elk lied dat niet in onze kerk zou kunnen klinken meteen verketteren. Dat is geen evangelie, dat is angst. En het zet niet-gelovigen onterecht weg als spotters. Terwijl je hier eerder hoort hoe iemand nog altijd die naam in gedachten heeft. Misschien zonder theologische precisie, maar wel met een herinnering aan een gevoel van samen van ‘Amen’ zingen in de kerk.
Ik vind het ook wel iets moois hebben. Zelfs als hij het misschien ironisch bedoelt, vind ik het eerder eerlijk dan godslasterlijk. Het legt iets bloot van wat religie kan worden. Een ritueel waar je niet meer bij nadenkt, maar wat je toch bijblijft.
“Hoe makkelijk gebruiken wij Gods naam voor ons eigen gelijk?”
Misschien zit daarin wel een spiegel voor ons allemaal. Want hoe vaak zingen wij niet vol overtuiging ‘In de naam van Jezus’, maar leven we daar vervolgens niet naar? Hoe makkelijk gebruiken wij Gods naam voor ons eigen gelijk?
Ik heb liever dat iemand eerlijk zingt over hoe hij het ervaren heeft, dan dat wij als christenen krampachtig gaan voorschrijven hoe je Jezus’ naam wel en niet mag gebruiken. Ja, dat zinnetje “Het maakt niet uit wat je doet, want het komt allemaal wel goed” is dan misschien jammer. Toch is dat voor mij geen reden om het nummer te veroordelen of te bestempelen als spot. Het is een verhaal, een herinnering, een lied waarin je proeft hoe geloof kan voelen als je het van de buitenkant bekijkt.
En misschien, heel misschien, roept het wel vragen op. Bij Mart. Bij luisteraars. Bij onszelf. En is dat niet precies wat Jezus’ naam moet doen?